De programmarekening is opgemaakt met inachtneming van de voorschriften die het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) daarvoor geeft. Dit is een nadere uitwerking van de financiële verordening en ex artikel 212 van de gemeentewet. Met ingang van 1 januari 2004 trad het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) in werking. De voornaamste uitgangspunten zijn:
eenheid van programmabegroting- en rekening;
het opnemen van een balans waaruit de financiële positie van de gemeente blijkt.
De waardering van de activa en passiva en de bepaling van het resultaat vinden plaats op basis van historische kosten. Tenzij bij het desbetreffende balanshoofd anders is vermeld, worden de activa en passiva opgenomen tegen nominale waarden.
De baten en lasten worden toegerekend aan het jaar waarop zij betrekking hebben. Baten en winsten worden slechts genomen voor zover zij op balansdatum zijn gerealiseerd. Verliezen en risico's die hun oorsprong vinden voor het einde van het begrotingsjaar, worden in acht genomen als zij voor het opmaken van de programmarekening bekend zijn geworden.
De algemene uitkering is opgenomen conform de in het jaar laatst gepubliceerde acresmededeling, die is opgenomen in de septemberciculaire van het boekjaar. Dividendopbrengsten van deelnemingen zijn als baten verantwoord in het jaar waarin het dividend ontvangen en/of het moment waarop het dividend betaalbaar gesteld wordt.
Met betrekking tot de eigen bijdrage die het CAK int en aan de gemeenten afdraagt, geldt op basis van de Kadernota rechtmatigheid 2018 van de commissie BBV het volgende: gemeenten kunnen op basis van de overzichten van het CAK wel de aantallen personen, soort en omvang van de zorgverlening beoordelen met de eigen Wmo-administratie. Probleempunt is dat door het ontbreken van inkomensgegevens op deze overzichten, de informatie over de eigen bijdrage ontoereikend is om als gemeente de juistheid op persoonsniveau en volledigheid van de eigen bijdrage als geheel te kunnen vaststellen. Door de systematiek te kiezen voor het vaststellen van de eigen bijdrage door het CAK, bepaalt de wetgever in feite dat de verantwoordelijkheid voor de juistheid en volledigheid van de eigen bijdragen geen gemeentelijke verantwoordelijkheid is. Dat betekent dat door de gemeenten geen zekerheden over omvang en hoogte van de eigen bijdragen kunnen worden verkregen door het niet kunnen vaststellen van de juistheid op persoonsniveau, zoals hiervoor is toegelicht. In de jaarstukken worden alleen de werkelijk ontvangen bedragen verantwoord.
Binnen het beleidsveld jeugd zijn de lasten opgenomen inzake de 'Segment Profiel Intensiteit Combinatie (SPIC’S)'. Dit betreft de lasten van de niet-duurzame jeugdzorg. Contractueel is afgesproken dat er sprake is van een financiering van 70% van de trajectkosten bij aanvang van de zorg en 30% bij afronding van de zorg. Gezien jeugdzorgkosten conform het BBV toegerekend moeten worden aan het jaar waarin de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt, is op basis van ervaringscijfers bepaald welk deel van de voorgefinancierde zorgtrajecten toegerekend moet worden aan 2021 en welk deel op 2022. Van de financieringen die plaatsgevonden hebben vanaf januari tot en met december 2021 is 71% van de trajectkosten toegerekend aan boekjaar 2021 en de overige 29% aan boekjaar 2022. De opgenomen kosten 2021 zijn gebaseerd op de via het berichtenverkeer verwerkte declaraties en aangesloten op de voorlopige productieverantwoordingen.
Personeelslasten worden in principe toegerekend aan het boekjaar waarop ze betrekking hebben. Door het formele verbod op het opnemen van voorzieningen c.q. schulden uit hoofde van jaarlijks terugkerende arbeidskostengerelateerde verplichtingen van vergelijkbaar volume, worden sommige personele lasten echter toegerekend aan de periode waarin uitbetaling plaatsvindt. Denk aan componenten zoals ziektekostenpremie voor gepensioneerden, overlopende vakantiegeld- en verlofaanspraken en dergelijke.
Voor arbeidskosten gerelateerde verplichtingen van een jaarlijks vergelijkbaar volume wordt geen voorziening getroffen of op andere wijze een verplichting opgenomen. De referentieperiode is dezelfde als die van de meerjarenraming: vier jaar. Als er sprake is van (eenmalige) schokeffecten (reorganisaties), moet wel een verplichtingworden gevormd.
Activa waarderen we op basis van de verkrijgingsprijs- of vervaardigingsprijs.
Immateriële vaste activa
De immateriële vaste activa wordt gewaardeerd tegen de verkrijgings- of vervaardigingsprijs, verminderd met de afschrijvingen en waardeverminderingen die naar verwachting duurzaam zijn. De kosten van onderzoek en ontwikkeling worden in vijf jaar afgeschreven. Alleen kosten van onderzoek en ontwikkeling die leiden tot een materieel vast actief mogen als immaterieel vast actief worden geactiveerd.
Bijdragen aan derden
Met ingang van de rekening 2016 vallen bijdragen aan activa in eigendom van derden onder de immateriële vaste activa in plaats van de financiële vaste activa. Bijdragen aan activa van derden zijn gewaardeerd op het bedrag van de verstrekte bijdragen, verminderd met afschrijvingen.
In erfpacht uitgegeven gronden
De erfpachtgronden op de balans betreffen voornamelijk grondwaarden waarvoor een canon wordt betaald. De waarde van de afgekochte eeuwigdurende erfpachtsgronden zijn met ingang van 2005 op de registratiewaarde van € 1,00 per kavel gesteld.
Materiële vaste activa met economisch nut
Alle investeringen met economisch nut activeren we en schrijven we af. Een investering is van economisch nut als activum verhandelbaar is of wanneer we er opbrengsten mee kunnen genereren. Specifieke investeringsbijdragen van derden brengen we op de desbetreffende investering in mindering; in die gevallen schrijven we af op het saldo. Bijdrage van derden moeten in mindering (conform art. 62 BBV) worden gebracht op de materiële vaste activa.
Materiële vaste activa met economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven
Het gaat hierbij om investeringen die grotendeels worden gedaan voor begraafplaatsen, riolering of het verzamelen van huishoudelijk afval waar tegenover een heffing kan plaatsvinden.
Materiële vaste activa in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut
Met ingang van 2017 zijn de uitganspunten inzake de activering van investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut vanwege de BBV wijziging aangepast. Vanaf 2017 moeten investeringen in maatschappelijk nut worden geactiveerd. Hierop mogen alleen bijdragen van derden die direct gerelateerd zijn aan het actief in mindering worden gebracht.
Nog niet afgesloten activa
In de materiele vaste activa rekenen we verstrekte maar nog niet volledig verantwoorde investeringssubsidies mee. Dit betreft diverse investeringsubsidies aan Spurd voor sportaccommodaties van € 3,2 miljoen. In de rekening nemen we hiervoor de rentelast. Afschrijvingen vinden hierover niet plaats.
Afschrijvingsmethoden- en termijnen
Alle materiële activa schrijven we lineair af in de verwachte gebruiksduur.
De gehanteerde afschrijvingstermijnen bedragen in jaren:
Materiele vaste activa met economisch nut | Afschrijvings- termijn |
A. Gronden en terreinen | |
- Gronden en terreinen | geen |
B. Gebouwen en inrichting: | |
- Verharding/terreininrichting | 40 jaar |
- Gebouwen | 50 jaar |
- Schoolgebouwen | 40 jaar |
- Inrichting / renovatie sport-, spel en schoolterrein | 20 jaar |
- Noodgebouwen | 20 jaar |
- Gebouw gebonden technische installaties | 20 jaar |
- Functieverbeterende verbouwingen | 20 jaar |
- Inrichting schoolgebouwen | 20 jaar |
- Inrichting gymnastiekgebouwen/sporthallen | 20 jaar |
- Kunststof sportveld onderlaag | 20 jaar |
- Kunststof sportveld gemengde activering | 15 jaar |
- Kunststof sportveld bovenlaag | 10 jaar |
C. Rioleringswerken en waterinvesteringen: | |
- Riolering | 45 jaar |
D. Inventaris, meubilair en installaties: | |
- Containers anders dan glas-, papier- en rolcontainers | 20 jaar |
- Gebouw inrichting (w.o. stoffering / meubilair) | 10 jaar |
- Installaties / machines en overige materiële vaste activa | 10 jaar |
- Glas-, papier- en rolcontainers | 15 jaar |
- Speeltoestellen | 15 jaar |
- ICT software | 6 jaar |
- ICT hardware | 4 jaar |
E. Transportmiddelen: | |
- Bijzondere voertuigen | 15 jaar |
- Zware voertuigen (tractors, veegauto's, vrachtwagens) | 10 jaar |
- Lichte voertuigen en bijbehorende apparaten | 8 jaar |
- Maaimachines | 6 jaar |
Materiele vaste activa met maatschappelijk nut | Afschrijvings- termijn |
F. Wegen en straten: | |
- Asfalt (wegen) | 25 jaar |
- Elementen (wegen) | 30 jaar |
- Rotondes | 25 jaar |
G. Bruggen en overige grote kunstwerken: | |
- Stalen/beweegbare-/stenen bruggen/kunstwerken | 50 jaar |
- Houten bruggen | 25 jaar |
- Composiet bruggen | 75 jaar |
- Betonnen bruggen / tunnels / viaducten | 75 jaar |
H. Waterbeheer | |
- Dijken en kades | 40 jaar |
- Stedelijk waterplan | 45 jaar |
- Oeverbeschoeiing | 20 jaar |
- Composiet beschoeiing | 30 jaar |
- Kademuren / metselwerk / beton / stalen- en kunststof damwanden | 50 jaar |
I. Openbare verlichting en verkeersinstallaties | |
- Verkeerslichten en lantaarnpalen | 25 jaar |
Activa met een verkrijgingsprijs van minder dan € 25.000 activeren we niet. Een uitzondering vormen gronden en terreinen; deze worden altijd geactiveerd.
Moment van eerste jaar afschrijving
Als ingangsdatum van de afschrijving geldt het jaar volgend op het jaar ná oplevering c.q. vervaardiging. Op grondbezit met economisch nut (buiten de openbare ruimte) schrijven we in principe niet af.
Levensduurverlengende investeringen
Dit betreft uitgaven voor groot onderhoud, zoals vervanging van (delen van) daken, dakbedekking, elektrische installaties, vloeren en dergelijke. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:
kosten van klein onderhoud komen in het jaar van uitvoering ten laste van de exploitatie;
kosten van groot onderhoud komen ten laste van een hiervoor gevormde voorziening (op basis van een actueel beheerplan);
levensduurverlengende investeringen activeren we en schrijven deze af (eventueel via de componentenbenadering).
Participaties
Participaties in het aandelenkapitaal zijn gewaardeerd tegen de verkrijgingsprijs van de aandelen. De gemeente Purmerend heeft de volgende participaties:
a. Bank Nederlandse gemeenten: 7.020 aandelen van € 2,50 ofwel € 17.550.
b. Alliander N.V.: het aantal aandelen Alliander N.V. bedraagt 302.719. Deze zijn gewaardeerd tegen de verkrijgingsprijs van € 6.466.
c. Stadsverwarming Purmerend B.V. is een 100% deelneming: in de waardering in 2011 hielden we, vanuit het voorzichtigheidsbeginsel, rekening met exploitatieverliezen sinds de oprichting van de BV. Op de agio is € 4,397 miljoen afgeboekt. In 2012 hebben we dit gecorrigeerd met € 20.000, zodat de totale afboeking € 4,417 miljoen bedraagt.
d. NV Huisvuilcentrale Alkmaar N-H (HVC): in 2011 zijn 102 aandelen tegen € 45,45 per aandeel in HVC verworven. Het totale aandelenbelang bedraagt € 4.635,90. Als aandeelhouder kan de gemeente de dienstverlening van HVC gebruiken. Deze dienstverlening bestaat, naast de verwerking van reststoffen, uit advisering. De baten en lasten van de dienstverlening verantwoorden we in de afzonderlijke programma's. De deelneming zelf verantwoorden we in de algemene dekkingsmiddelen. Onderdeel van het aandeelhouderschap is de garantstelling voor leningen die zijn aangetrokken voor de afvalinzameling en verwerking. Voor deze garantstelling ontvangen we 1% risicoprovisie.
e. ROM InWest Regionale Ontwikkelingsmaatschappij In West): In 2021 is Purmerend conform de akte van oprichting aandeelhouder geworden met 2.399 aandelen elk € 1,00 groot. Hierbij zal Purmerend voor een totaal kapitaal van € 2.399 aan deelnemen. De totale investering is gebaseerd op 1% van het begrotingstotaal 2019. Het overige deel van de toegezegde inleg zal worden opgevraagd middels zogenaamde “Capital Calls”. Dit houdt in dat niet eerder dan noodzakelijk op basis van investeringsaanvragen uit het bedrijfsleven aan Purmerend zal worden gevraagd dit bedrag over te maken. Dit zal dan geboekt worden als agiostorting in InWest Regio BV.
Verstrekte langlopende geldleningen
De verstrekte langlopende geldleningen zijn opgenomen tegen nominale waarde, verminderd met de ontvangen aflossingen. Onder deze balanspost per 31 december 2021 zijn voornamelijk de verstrekte geldleningen aan woningcorporaties en de hypotheekverstrekkingen aan gemeentepersoneel opgenomen.
De overige grond- en hulpstoffen (magazijnvoorraden) zijn gewaardeerd tegen vaste verrekenprijzen die gebaseerd zijn op de gemiddelde betaalde inkoopprijs.
De verantwoording van de grondexploitatie verloopt via de exploitatie, als onderdeel van programma 7 Ruimtelijke ordening. Jaarlijks staan in de rekening van baten en lasten zowel de werkelijke lasten van het bouwrijp maken als de werkelijke verkopen. Het (positieve dan wel negatieve) saldo daarvan is de mutatie onderhanden werk (OHW).
De als onderhanden werken opgenomen bouwgronden in exploitatie zijn gewaardeerd tegen de vervaardigingsprijs, dan wel de lagere marktwaarde. De vervaardigingsprijs omvat de kosten die we rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen toerekenen (zoals grondaankopen, plankosten en kosten van bouw- en woonrijp maken), evenals een redelijk te achten aandeel in de rentekosten en de administratie- en beheerskosten. Als rekening wordt gehouden met lagere marktwaarde, dan brengen we dit niet in mindering op de boekwaarde, maar nemen dit op in een zogenaamde verliesvoorziening (met ingang van 2014). De verliesvoorziening dekt het eventuele verschil af. We waarderen niet af, omdat het later weer opwaarderen in de voorschriften niet mag. Hiervan kan wel sprake zijn als gevolg van marktontwikkelingen en een goedkopere planuitvoering en betere uitvoering.
Winsten uit de grondexploitatie worden alleen genomen als die met voldoende mate van betrouwbaarheid als gerealiseerd aangemerkt kunnen worden (realisatieprincipe). Voor de winstneming geldt de percentage of completion methode; voor zover gronden zijn verkocht en opbrengsten zijn gerealiseerd wordt tussentijds naar rato van de voortgang van de grondexploitatie winst genomen.
De verantwoording van de grondexploitatie verloopt via de exploitatie, als onderdeel van programma 7 Ruimtelijke ordening. Bij deze methode worden jaarlijks in de programmarekening van baten en lasten zowel de werkelijke lasten van het bouwrijp maken als de werkelijke verkopen getoond. Het (positieve dan wel negatieve) saldo daarvan is de mutatie onderhanden werk (OHW). Daarnaast komt de post voorraden terug in de paragraaf grondbeleid. Een voorziening voor verwachte verliezen in de grondexploitaties en gebiedsontwikkelingen wordt gepresenteerd onder de posten 'niet in exploitatie genomen bouwgronden' en 'bouwgronden in exploitatie'.
De vorderingen waarderen we tegen nominale waarde. Voor verwachte oninbaarheid is een voorziening in mindering gebracht.
Deze activa nemen we op tegen nominale waarde. De liquide middelen hebben we opgenomen volgens de laatste dagafschriften van 2021. Eventuele negatieve banksaldi bij een bank is binnen Purmerend verantwoord onder de vlottende passiva.
Het eigen vermogen bestaat uit reserves en het saldo van de rekening van baten en lasten. De waardering vindt plaats tegen nominale waarden. We onderscheiden de reserves in een algemene reserve, egalisatiereserves en bestemmingsreserves.
De algemene reserve dient als algemeen financieel weerstandsvermogen waarbij we, volgens de notitie reserves en voorzieningen, minimaal een bedrag van € 15 miljoen aanhouden. De algemene reserve is tot stand gekomen dankzij (batige) saldi. De algemene reserve ontwikkelt zich in 2021 positief en staat ultimo 2021 op € 27,9 miljoen (na resultaat bestemming).
Er is sprake van een bestemmingsreserve zodra we, via een afzonderlijk raadsbesluit, voor een bepaald doel een reserve instellen.
Voorzieningen waarderen we op het nominale bedrag van de betrokken verplichting c.q. het voorzienbare verlies. Ze zijn getroffen voor op de balansdatum bestaande risico's, verplichtingen en verliezen waarvan de omvang op de balansdatum onzeker is, doch redelijkerwijs in te schatten. Daarnaast zijn onderhouds-/egalisatievoorzieningen getroffen ter gelijkmatige verdeling van lasten over een aantal boekjaren en mede gebaseerd op meerjarige onderhoudsplannen.
Kosten die we in een volgend begrotingsjaar maken maar waarvan de oorsprong wel (mede) ligt in het begrotingsjaar of in een voorafgaand begrotingsjaar. De getroffen voorzieningen voorzien in de dekking van deze kosten voor zover deze niet op een andere wijze al zijn afgedekt in de meerjarenbegroting.
Vaste schulden waarderen we tegen de nominale waarde, verminderd met gedane aflossingen. De vaste schulden hebben een rentetypische looptijd van één jaar of langer.
De vlottende passiva waarderen we tegen de nominale waarde. Onder de overlopende passiva hebben we de meerjarige uitkeringen opgenomen. Deze uitkeringen zijn beklemd door de voorwaarden die een geldgever stelt (bv. rijksbijdrage, subsidie). De hoogte van de opgenomen bedragen is overeenkomstig de door de geldgevers verstrekte subsidies en/of bijdragen. Eventuele negatieve banksaldi bij een bank is binnen Purmerend verantwoord onder de vlottende passiva en niet onder de liquide middelen.
Voor zover leningen door de gemeente zijn gewaarborgd, is buiten telling het totaalbedrag geborgde schuldrestanten per einde boekjaar opgenomen. In de toelichting op de balans staat meer informatie.
Eind februari 2020 is Nederland getroffen door het coronavirus. Het coronavirus heeft behoorlijke impact gehad op de financiële gevolgen op veel beleidsterreinen voor de jaarrekeningen 2020 en 2021. Op 15 maart is een einde gekomen aan vrijwel alle COVID 19 maatregelen. We blijven onze risico’s en die van onze partners de komende tijd nog monitoren. De gemeente loopt geen risico ten aanzien van de continuïteit en de liquiditeitspositie.
Sinds 24 februari 2022 woedt er binnen Europa een oorlog. De oorlog in Oekraïne en de sanctiewetgeving kunnen grote gevolgen hebben voor organisaties. Het directe gevolg hiervan voor Purmerend betreft de zorg voor de opvang van vluchtelingen. Dit gaat om grote financiële bedragen, maar deze worden gecompenseerd door het Rijk. De gemeente krijgt ook te maken met indirecte effecten van de oorlog en sancties, zoals stijgende energieprijzen, beperkte beschikbaarheid van onderdelen, afhankelijkheid van IT/service organisaties in Oekraïne etc. In de jaarrekening 2021 heeft dit nog geen impact gehad op de situatie per einde boekjaar. We blijven onze risico’s en die van onze partners de komende tijd monitoren. De gemeente loopt op dit moment geen risico ten aanzien van de continuïteit en de liquiditeitspositie.